Deze gids is een vrije vertaling (met dank aan Hansebas Meijer) van Olimpic Sails. Het doel is je te helpen een optimale zeiltrim voor jou, in jouw omstandigheden te vinden!
De zeiltrim
Het eerste wat je, je moet realiseren is dat er geen magisch recept bestaat. De beste trim is niet alleen afhankelijk van de wind en golven maar ook van het gewicht en de (vaar)vaardigheden van de zeiler. Constant zal de zeiltrim aangepast moeten worden aan de veranderende condities waar je in zeilt om de snelheid maximaal te houden. Laten we eerst eens kijken welke trimmogelijkheden we hebben.
De spriet
De spriet is een trimcontrole die we erg veel gebruiken op het water en gedurende een wedstrijd. Allereerst is het noodzakelijk om de sprietstand aan te passen om vouwen in het zeil weg te werken die van de top van de mast naar het eind van de giek lopen (de spriet staat te los). Of andersom vouwen die lopen van de top van de spriet naar de mast weg te werken als de spriet te strak staat. Dit maakt de mogelijkheden van de spriet wat beperkt en sterk afhankelijk van hoe het zeil er uitziet, een klein vouwtje loodrecht op de spriet is niet erg. Één ding is erg belangrijk, de stand van de spriet heeft erg veel invloed op de vorm en de spanning van het achterlijk! Dit geldt met name bij lichte en zware wind.
Aanbevolen; houd het zeil zonder vouwen,in licht weer stellen we de spriet in op de lage windsterkte waardoor de spriet in de vlagen iets te los staat, dit om te voorkomen dat de spriet te strak komt te staan want dat remt enorm!
De neerhouder
De neerhouder controleert de spanning op het achterlijk maar alleen bij ruime en voor de windse koersen! Bij aan de windse koersen staat er geen spanning op de neerhouder, de spanning op het achterlijk wordt dan door de schoot gecontroleerd. Behalve bij krachtige wind wanneer de neerhouder wel aangespannen staat om de vorm in het zeil te houden wanneer de schoot gevierd wordt.
De onderlijkstrekker (outhaul)
De onderlijkstrekker bepaalt de algehele vorm van het zeil, vlakker of boller, maar ook deels de spanning op het achterlijk samen met de spriet. Met het aantrekken van de onderlijkstrekker open je ook het achterlijk. Daarom trim je eerst de onderlijkstrekker en daarna de spriet! Wanneer we de aan de windse snelheid willen optimaliseren is dit een belangrijke trimcontrole die op het water makkelijk kan worden aangepast aan de omstandigheden. Aanbevolen; de vouwtjes die van de giekzeillijntjes naar boven lopen mogen niet boven de giek uit komen.
De topneerhouder en pinstopophaler
Deze bepalen samen de spanning op het voorlijk. De topneerhouder (schuine lijntjes bij het vaantje) bepaalt de voorgeschreven hoogte van het zeil en houdt het streepje op het zeil tussen de streepjes op de mast. De pinstopophaler trim je door één tot vijf draaien in het lijntje aan te brengen met de bedoeling de spanning op het voorlijk te regelen. Bedenk goed hoe je de spanning op het voorlijk met elkaar communiceert. Minder pin-stop, betekent minder draaitjes in het lijntje, betekent meer voorlijk spanning. Meer pin-stop betekent minder spanning op het voorlijk. Over het algemeen spreken optimistzeilers in termen van de pin-stop en niet over spanning op het voorlijk. Deze link leggen ze pas later. Je kunt als trainer de link wel regelmatig leggen, als je maar constant in de juiste termen blijft spreken.
De schoot
De schoot bepaalt allereerst de stand van het zeil, maar de schoot bepaalt bij de aan de windse koersen voor een groot deel de spanning op en daarmee de vorm van het achterlijk!
Het voorbereiden van de trim op de kant
Natuurlijk zal de laatste fijne trim op het water moeten gebeuren. Bij het opzetten van het zeil gaan we uit van de condities waarin we verwachten te zullen varen.
De stand van de mast
Uitgedrukt in de afstand tussen de top van de mast en achterrand van de boot bedraagt deze tussen 278 cm tot 286 cm, aanpassen van de afstand heeft geen invloed op de snelheid, maar wel op de spanning op het achterlijk. De mast meer voorover (2.82 meter en hoger) betekent meer spanning wanneer de schoot op dezelfde stand wordt gezeild. Hierdoor gaat het achterlijk meer dicht staan. Met hardere wind kan dit handiger zijn voor zwaardere zeilers die de boot beter kunnen houden en daardoor ook hoger kunnen. De mast achterover (onder 2.80) betekent minder spanning op het achterlijk, waardoor het achterlijk beter opent. Dit is met licht weer makkelijker zeilen. Uiteraard lijkt dit ook zo te zijn voor hardere wind, maar met het naar achter hellen van de mast wordt de boot ook loefgieriger, wat jonge zeilers vaak niet goed kunnen handelen. In deze situatie kan vaak beter gekozen worden voor een positie meer voorover met minder sprietspanning. Uiteindelijk is het wel zaak om een zo lekker mogelijke zeilende stand te vinden en daarna geen grote aanpassingen meer te doen. Een klein beetje voor of achterover is al voldoende. Meet wel regelmatig de maststand, want met het vervoer trilt de mastvoet nogal eens los.
De zeillijntjes
De zeillijntjes (knuttels) zijn tijdens de wedstrijd niet meer te trimmen, daarom is het heel belangrijk deze op het land goed te trimmen, hier wordt veel te weinig aandacht aan geschonken! Toch kan met deze trimmogelijkheid extra snelheid verkregen worden. De klasseregels bepalen dat de afstand tussen zeil en mast/giek niet meer mag zijn dan 10 mm, de afstand zal gewoonlijk tussen 2 en 8 mm liggen.
Hoewel een groot deel van de zeilers de zeillijntjes nooit aanpast is dit niet terecht ! Het is wel degelijk mogelijk met de trim van de zeillijntjes een nog betere trim te krijgen en daarmee meer snelheid. Alle zeilen hebben een voorgesneden kromming in het voorlijk welke de bolling van het zeil bepaalt. De zeillijntjes aan de mast hebben dus grote invloed op de bolling van het zeil. Met veel wind buigt de mast ook afhankelijk van de stijfheid van de mast, ook dit kan aanpassing vragen aan de kromming van het voorlijk. In licht weer worden de zeillijntjes aan de onder en bovenzijde van het voorlijk losser gezet tot 8 mm waardoor er meer bolling in het zeil ontstaat. Met matige wind als de mast iets buigt zetten we de lijntjes op 2 mm. Met erg veel wind kan het middendeel van het voorlijk losser gezet worden om het zeil vlakker te trimmen. De zeillijntjes aan de giek laten we met name in het middendeel erg los, niet meer dan 10 mm. De lijntjes aan de uiteinden van de giek moeten zo los zitten dat het zeil erg makkelijk van kant kan wisselen. Veel zeilers en ouders lijmen de knuttels vast met het doel dat ze dus niet meer los kunnen komen tijdens het zeilen. Daarmee vervalt dus de mogelijkheid om te trimmen. Als je altijd goede lijn gebruikt (harde dunne lijntjes) en deze 2 keer om de mast of giek slaat en vastzet met een platte knoop, komen ze niet meer zo gemakkelijk los. Extra knoopjes op de platte knoop zijn niet nodig. Ze trekken alleen de platte knoop maar los. Je moet natuurlijk wel regelmatig controleren of de knuttels nog goed zitten, maar dat hoort bij een goede trim.
Tophoeklijntjes
Het is erg belangrijk deze lijntjes op de kant goed in te stellen, op het water is dit ondoenlijk. Als we de lijntjes bevestigen letten we erop dat het bovenste lijntje evenwijdig aan de mastrand loopt, de markering staat dan altijd tussen de markeringen op de mast. De afstand van zeil en mast wordt bepaald door de trim van de zeillijntjes, zie boven. Het tweede schuine lijntje weerstaat een groot gedeelte van de spanning op de spriet en moet dus degelijk worden geknoopt anders wordt het zeil door de spriet omhoog getrokken. Het is handig om de tophoeklijntjes buiten op de mast te knopen, en niet het knoopje in de busjes die in de mast gaan te duwen. Als je het lijntje dwars door de busjes heen steekt en vervolgens buiten op de mast de knoop legt, dan kan op het water makkelijker gesteld worden. Het systeem zit dan net zo goed vast als normaal.De verdere trim zal op het water verder bijgesteld moeten worden
Licht weer 0-8 knopen en vlak water
Op vlak water willen we een zeil met het vermogen om scherp aan de wind te kunnen varen!
- Een losse voorlijkspanning zal de bolling van het zeil naar achteren verplaatsen, hiermee ontstaat een vlakker voorlijk , de zeilhoek wordt kleiner en scherper kunnen varen is het resultaat.
- Bij deze trim zie je vaak kleine horizontale vouwtjes van de mastzeillijntjes naar achteren lopen, dit noemen we ‘speedcreases” !
- Een losse spriet is in deze omstandigheden zeer belangrijk, iets te strak en het achterlijk krult naar binnen en het zeil remt enorm.
- De spriet moet ingesteld worden op de lagere windsnelheden die er heersen en niet op de hardere windvlagen. Een kleine vouw loodrecht op de spriet geeft de goede trim aan.
- In deze omstandigheden is het erg belangrijk elke keer de spriet aan te passen bij de aan de windse en voor de windse koersen.
- De onderlijkstrekker, bij vlak water en licht weer trimmen we het zeil iets vlakker, dit om hoger te kunnen varen en windwervelingen aan het achterlijk te voorkomen.
- De neerhouder, deze hoeft alleen bij de voor de windse koers spanning te geven. Bij aan de windse koersen staat er geen spanning op.
- De zeilschoot zal telkens aangepast moeten worden bij aan de wind varen! De telltales aan het achterlijk zijn belangrijk om te zien of de schoottrim goed is. Als de schoot te strak staat, komt er te veel spanning op het achterlijk, de top en achterlijk krullen naar binnen en de boot remt enorm af. Als de schoot te los staat ontstaan er windwervelingen bij het achterlijk en kan de boot niet scherp aan de wind varen.
Licht weer 0-8 knopen en “chop” golfjes
Hoe hoger de golfjes hoe belangrijker het is om de trekkracht (power) van het zeil te verbeteren. Elke keer als de boot tegen een golf invaart wordt hij afgeremd en moet de boot zo snel mogelijk weer op snelheid komen. Hier is de plaats van de bolling van het zeil erg belangrijk! Als we de bolling iets naar voren verplaatsen neemt de power van het zeil toe (maar vaart minder scherp aan de wind).
- De onderlijkspanning moet losser, dit geeft meer bolling dus meer power.
- De voorlijkspanning zal iets moeten toenemen dit heeft als effect dat de bolling van het zeil iets naar voren wordt verplaatst. Toch moet de spanning lossig blijven, teveel spanning zal het zeil vlakker maken en dan een tegenovergesteld effect hebben!. Dus minder pin stop >> meer spanning op het voorlijk.
- De zeilschoot moet continu aangepast worden enerzijds moet aan de wind zo hoog mogelijk gevaren worden anderzijds moet de boot snelheid blijven houden.
Matige wind 9-17 knopen
Als de wind toeneemt moeten we de neerhouder en de spriet iets aanhalen. Vaak hebben we golven bij deze wind en hebben we een zeil nodig met genoeg power om door en over de golven te komen. Vaak moet je eerst snelheid maken om daarna hoger aan de wind te kunnen gaan zeilen. Daarom werkt het vaak niet om in deze omstandigheden het zeil vlakker te maken om scherper aan de wind te kunnen varen.
- De spriet, weer stellen we de spriet in op de lagere windsnelheden en niet op de hardere windvlagen. De spanning op de spriet is dusdanig dat de vouwtjes loodrecht op de spriet net verdwijnen en mogelijk bij de hardere vlagen weer zichtbaar worden.
- De onderlijkstrekker, de spanning op het onderlijk is sterk afhankelijk van de omstandigheden. Het gevoel is hierin belangrijk, hoe vlakker het water, hoe vlakker het zeil getrimd kan worden om aan hoogte te winnen. Echter als de boot moeite heeft door de golfjes te komen dan moet het onderlijk losser gezet worden.
- Voorlijkspanning, op vlakker water kan het voorlijk lossig gevaren worden met enkele ‘speedcreases’, de horizontale vouwtjes van de mastzeillijntjes naar achteren. Maar met meer golven moet het pinstoplijntje één of twee draaien losser gezet worden om meer spanning op het voorlijk te zetten om de bolling meer naar voren in het zeil te krijgen en meer ‘power’, trekkracht in het zeil te krijgen.
- De neerhouder, het is belangrijk voldoende spanning op de neerhouder te brengen bij de voor de windse koersen, anders waait het achterlijk open en het zeil verliest veel power.
Zware wind 18+ knopen
Het allerbelangrijkste is om de boot vlak te blijven varen bij aandewindse koersen.
Als we de boot laten overhellen wordt de boeg van de boot naar loef gedrukt. Om de loefgierigheid te compenseren moet dan continu tegenroer gegeven worden, dit remt enorm en je komt niet op snelheid. In deze omstandigheid hebben we een vlakker zeil nodig. Je moet je realiseren dat de bolling in het zeil zich verplaatst naar de plaatst waar de meeste spanning wordt aangebracht, naar voren als het voorlijk wordt aangespannen naar onderen als het onderlijk wordt aangespannen en naar achteren als het achterlijk wordt aangespannen.
- De onderlijkstrekker moet strakker worden aangetrokken naarmate we het zeil meer moeten ‘depoweren’ , soms moeten we deze maximaal aantrekken..
- De voorlijkspanning moet verhoogd worden door de pinstopophaler los te draaien. Meer voorlijkspanning geeft een vlakker zeil dus minder ‘power’, de bolling verplaatst zich naar voren waardoor we beter door de golven worden getrokken. Een te losse of volledig losse pinstopophaler werkt absoluut niet, de neerhouder werkt dan niet meer en het zeil waait op de voordewindse koersen volledig uit vorm.
- De spriet, als de onderlijkstrekker is aangehaald en het voorlijk maximaal op spanning is, heeft het geen zin de spriet aan te gaan halen en daardoor te veel spanning op het achterlijk aan te brengen waardoor deze naar binnenkrult en sterk remmend werkt. In plaats daarvan kunnen we de spriet gebruiken om druk in het zeil te regelen. Met een klein vouwtje loodrecht op de spriet heeft het zeil nog de volledige druk, als we de boot dan nog niet vlak kunnen varen vieren we de spriet verder. We kunnen zover gaan dat er een vouw van de top van de mast naar het uiteinde van de giek loopt om volledig de druk uit het zeil te halen. Als zeilers in nood zijn of echt niet meer kunnen, kun je zelfs de spriet er helemaal uit halen. Dan waait het achterlijk pas echt goed open en kan iedere zeiler terug naar de haven varen !!!!
- De neerhouder moet goed op spanning gebracht worden om op de voor de windse koersen een stabiel zeil te krijgen. Op het water, de boot in de wind, trek je de schoot aan tot de giek bijna op de rand staat, met je andere hand trek je de neerhouder aan en klaar.
De optimale zeiltrim
Hoe krijgen we het beste uit het zeil? De optimale zeiltrim hangt natuurlijk ook af van je gewicht en je vaartechniek en-mogelijkheden. Er is maar één manier om hier achter te komen en dat is uitproberen. Test je boot uit tegen een gelijkwaardige zeiler en verander telkens maar één ding aan je zeil en probeer dit diverse malen uit. Daarna kun je besluiten of dit een zinvolle verandering is. Vergelijk dan regelmatig je bootsnelheid met de ander bv iemand van je eigen team en blijf zoeken naar de optimale trim en Topspeed.
Opvallende tips van de Olimpic Sails Tuning Guide
- Vaar met zo min mogelijk spanning op je spriet, dit geldt in alle omstandigheden Bij licht weer vlak water trim je je zeil vlakker met een lossig voorlijk om hoger te kunnen varen
- Met de spanning op het voorlijk regel je de plaats van de bolling in het zeil, meer spanning verplaatst de bolling naar voren en geeft meer trekkracht
- De zeillijntjes worden onvoldoende benut om een optimale zeiltrim te krijgen
Zeiltrim bij harde wind
OOHHHH, wat waait het hard. Ik kan m’n boot nooit houden !!!!!!! Ik durf het water niet op omdat het zo hard waait. Ik zal wel omslaan.Deze harde wind is alleen voor de zwaardere kinderen. Dit hoor je meestal lichtere kinderen zeggen als het harder waait dan windkracht 4 – 5 BF.
We zullen nu eerst eens kijken wat er gebeurd met het zeil.
Het zeil van de Optimist is precies zoals de vleugel van een groot vliegtuig. Een zeil – door het subtiele spel van de wind langs de holte van het zeil (de kortste weg langs de binnenkant) en langs de bolling van het zeil (de langste weg aan de buitenkant) -oefent een kracht uit die de boot voornamelijk voorwaartse kracht en snelheid geeft (wat ook een big smile bij de trainer zal geven).
Als de stuurman van de boot een lichtgewicht is, zal de spiegel van de Optimist minder diep in het water liggen, dus minder weerstand bieden aan de stuwkracht van het zeil en dus ook sneller gaan.Dit spreekt vanzelf en is ook aanmoedigend voor de lichtgewichten. Met een zelfde trim van het zeil gaan ze dus sneller dan de zwaargewichten. Maar …zodra er veel wind is, helt de boot en kunnen de lichtgewichten de boot niet meer vlak varen, verliezen snelheid en kunnen omslaan. En de trainers roepen maar “ Trek je zeil eens goed aan!!!” , in de hoop dat je vooruit zal vliegen.
Ook de ouders willen hun kinderen met het duur betaalde zeil zien zeilen met een mooie bolling en zonder plooien. Maar de stuurlieden zelf juist niet. Ze houden het niet meer vol, huilen, worden boos terwijl ze anders heel lief en beleefd kunnen zijn. Kortom, het is zeer moeilijk voor lichtgewichten om een wedstrijd te varen met harde wind.
Maar wees gerust er is nog goed nieuws voor de lichtgewichten ; je hebt minder kracht in je zeil nodig om even snel te gaan als de “zwaarderen”. Dus laten we het overbodige eens overboord gooien.
Hoe kunnen we dit doen?
Je kan de sprietval een beetje vieren en daardoor komt er minder spanning op het achterlijk van het zeil. Er zal zelfs een plooi ontstaan van de top van je mast naar de achterkant van de giek. Kortom, je zeil lijkt slecht getrimd maar de stuwkracht die minder zal zijn, zal ook je boot minder naar lij toe laten hellen. Je zal je optimist rechtop kunnen houden en even snel door de storm varen als de anderen.
En nu, voordat de lichtgewichten bij zware wind de zwaardere zeilers bij de eerste boei inhalen, zijn hier nog enkele adviezen van een zeilmaker.
Bij de zwaardere zeilers hoort men dikwijls : ” Ik ben geselecteerd, het was prima, ik snap niet waarom ik iets moet veranderen. Of : “Je zoon/ dochter doet het goed zo waarom veranderen of verder zoeken? Maar het is de verfijning in de zeiltrim die je een beetje meer snelheid zal geven. Het doel is niet de snelste optimist van Nederland te zijn, maar wel dat elke Nederlander sneller is dan elke buitenlander op een evenement of kampioenschap.
Dit zijn de hulpmiddelen om je trim te controleren bij harde wind:
De trim van de lijntjes van het zeil aan de mast : draai ze twee keer rond de mast.
Zo kan je ze nauwkeuriger regelen. En niet vergeten dat de klassenregels de afstand tussen mast en zeil tot 10 mm maximaal beperken. Als er veel wind is, kan je verwachten dat de mast een beetje gaat buigen en dat de buiging groter is dan die van het voorlijk van het zeil.Daardoor ontstaan lelijke plooitjes aan de lijntjes als ze allemaal even strak gespannen staan.Om dit te vermijden mag je de twee middelste lijntjes op een afstand van ongeveer 8 mm t.o.v. de mast, en de bovenste en onderste lijntjes aanspannen.De neerhouder en het onderlijk moeten strak aangespannen worden in de bries om een vlak zeil te maken. Maar, als de stuurman zwaar genoeg is, mag het zeil een beetje boller getrimd worden.
Wat doe je als er golfslag is en de golven de boot remmen?
Het is zeer belangrijk dat de boot zo vlug mogelijk zijn snelheid terug krijgt na de golven. Dit kan door het zeil meer stuwkracht te geven door het zeil met een boller profiel vooraan (bij de mast) te trimmen.Men moet het zeil langs de mast (voorlijk) aanspannen door de pinstop een beetje te laten vieren, zodat de giek een beetje kan zakken. De neerhaler zal ervoor zorgen dat het zeil opgespannen blijft.
Probeer het maar en ga veel varen bij harde wind. Ik wens je goede wind en veel snelheid.
Wil je de trimming guide lezen?